Het gouden landschap, 1935
Na 1930 gaat bij Permeke als bij veel tijdgenoten de storm van het expressionisme wat liggen. De gestiek wordt minder drastisch en minder opzichtig. Een diepere menselijkheid is nu herkenbaar, maar mild of krachteloos wordt de schilder nooit. Omstreeks 1935 ontstaat naast de monumentale figuurstukken een serie landschappen die de wereld in haar totaliteit lijken te vatten (Lente, Landschap en Het gouden landschap). De luchten zijn hoog, de figuratie klein, menselijke schepsels lopen als verloren in deze oneindigheid. De onbegrensde ruimte, het beeld dwingt de kijker altijd verder te gaan dan zijn grenzen, baadt gewoonlijk in een ademloos gouden licht. De atmosfeer is meestal wat velours zodat een soort van oneindig continuüm ontstaat dat de kosmische verbondenheid van lucht, aarde en mens intens verbeeldt. Met heel zijn wezen zo blijkt andermaal uit deze doeken zit Permeke geankerd in het leven en de natuur. De elementen van de onuitputtelijke schepping worden als een kosmisch geheel ervaren waarachter een geheime kracht en een leidend levensbeginsel aanhoudend voelbaar zijn. De materie is nogal bruut, het licht lijkt verstoppertje te spelen in het gekorrelde oppervlak, als in de doeken van Jacob Smits. Schijnbaar slordig en brutaal gaat Permeke te werk, maar zijn trefzeker instinct weet in deze spontaan geschilderde werken de hem wel eens aangewreven mateloosheid soeverein te vermijden.
P.B.
- Dit werk maakt deel uit van de kerncollectie van het museum. Het maakt deel uit van de inventarislijst van de schenking door Jules en Irma Dhondt-Dhaenens die werd samengesteld tijdens de raad van bestuur op 03.06.1967.